Informaticasite van het Sondervick College te Veldhoven                 © L.J.M van Haperen (bron : R.J. van der Beek)
 
  Opgaven hoofdstuk 15      


1. Systemen
a. Geef een aantal subsystemen van het systeem fiets
b. Geef een aantal objecten in de directe omgeving van het systeem fiets
c. Geef een aantal onderdelen van de interface van het systeem fiets
d. Geef een aantal onderdelen van de interface van het subsysteem wiel van het systeem fiets


2. De Galapagos-eilanden liggen in de Indische oceaan, 1000 km. ten westen van de Zuid-Amerikaanse kust.
In 1535 werd deze groep van 13 eilanden ontdekt door de mens.
a. Vormen de Galapagos-eilanden een open of een gesloten systeem? Leg uit.
b. Geef een aspectsysteem van het systeem van de de Galapagos-eilanden.
c. Geef een subsysteem van het systeem van de de Galapagos-eilanden.


3. Blackbox
a. Veel automobilisten beschouwen hun auto als een black-box. Beschrijf dit black-box model.
b. Welke beroepsgroep beschouwt een auto niet als een black-box?


4. Op onze school werken we met een zogenaamd beoordelingssysteem, waarmee docenten cijfers kunnen invoeren en waarmee rapportlijsten kunnen worden uitgedraaid, enz.
De vijf elementen waarmee je te maken hebt bij een informatiesysteem, dus ook bij dit beoordelingssysteem, zijn: Gegevens, Programmatuur, Apparatuur, Mensen en Procedures
a. Beschrijf het aspect Mensen bij dit beoordelingssysteem (wie hebben er allemaal mee te maken, en hoe)
b. Beschrijf de aspecten Programmatuur en Apparatuur bij dit beoordelingssysteem (welke apparatuur en welke programmatuur wordt er gebruikt).
c. Beschrijf het aspect Procedures bij dit beoordelingssysteem (welke procedures zijn er afgesproken om ervoor te zorgen dat het systeem goed werkt)


5. Administratieve en productie-informatiesystemen
a. Welke soort software wordt door veel architecten gebruikt.
b. Met welke soort software kun je het werk in een bedrijf plannen.
c. Wat wordt er bedoeld met ERP-software. Geef twee voorbeelden.
d. Wat is Electronic Data Interchange (EDI). Geef een voorbeeld waarbij dat gebruikt wordt.
e. Wat kun je met een CAD/CAM-programma, en wie gebruikt dat bijvoorbeeld?


6. Soorten informatiesystemen
a. Bij zowel een simulatiesysteem, een kennissysteem als een realtime systeem is een hoge processorsnelheid vaak erg belangrijk. Geef bij elk soort systeem aan waarom dit zo is.
b. Zeg van de volgende informatiesystemen bij welke soort het hoort: simulatiesysteem, kennissysteem, realtime systeem, embedded systeem, administratief en/of productie-informatiesysteem. (ze kunnen ook onder meerdere vallen):
  • Een geautomatiseerde typcursus
  • Een fraude signaleringssysteem bij telebankieren
  • Een game waarin door vier personen een formule-1 race wordt gereden
  • Een digitale camera
  • Een videorecorder
  • Een betaalpas
  • Een filmproductiesysteem
  • Een leessysteem voor postcodes bij KPN
  • Een automatische piloot inclusief landingssysteem
  • Een waterstand voorspellingssysteem
  • Een mobiele telefoon
c. Bij een electronisch telefoonboek wil je natuurlijk niet dat het lang duurt voordat een gezocht telefoonnummer verschijnt. Is een electronisch telefoonboek daarom een realtime systeem?
d. Waarom is het niet verstandig om bij een realtime systeem een standaard besturingssysteem te gebruiken?
e. Waarom is er bij een realtime systeem soms een dubbel systeem geïnstalleerd, waarbij beide systemen parallel werken?


7. Kennissystemen
a. Bij een kennissysteem is altijd een database met gegevens nodig, en een redeneeralgoritme om de juiste informatie te kunnen vinden.
Bij een electronisch telefoonboek heb je ook een database met namen, adressen en telefoonnummers. En als je een naam invoert moet het systeem het bijbehorende telefoonnummer kunnen vinden.
Is een electronisch telefoonboek daarom een kennissysteem? Verklaar je antwoord.
b. Een schaakprogramma is een voorbeeld van een kennissysteem. Zo'n systeem is "kunstmatig intelligent". Leg uit waarom het systeem intelligent genoemd wordt.
c. In advertenties van bepaalde apparaten zie je soms dat het apparaat intelligent genoemd wordt. Je hebt bijvoorbeeld intelligente tandenborstels, intelligente weegschalen, enz. Zijn die apparaten kunstmatig intelligent in de zin van kunstmatig intelligente kennissystemen? Verklaar je antwoord.
d. Een gezichtherkenningssysteem moet gezichten kunnen herkennen. Noem een aantal kenmerken waarnaar dan gekeken wordt.
e. Behalve gezichtherkenningssystemen heb je nog andere herkenningssystemen. Noem er drie, en geef bij elk herkenningssysteem een toepassingsgebied.


8. Simulatiesystemen
a. De kwaliteit van de randapparatuur speelt een belangrijke rol bij simulatiesystemen. Leg uit waarom.
b. Wat wordt er bedoeld met "In sumulatiesystemen wordt altijd gewerkt met een model van de werkelijkheid".
c. Om continue veranderingen op een computer te kunnen berekenen, wordt altijd gekozen voor een discrete benadering. Leg uit wat daarmee bedoeld wordt bij simulatiesystemen.
d. Wat wordt er bedoeld met een cellulaire automaat, en wat heb je nodig om een cellulaire automaat te bouwen?
e. Noem een aantal dingen, waarvoor een cellulaire automaat als model kan dienen.
f. Als je een cellulaire automaat hebt, gedefinieerd door de regels van de 'Game of Life', en op tijdstip 0 is de verdeling als volgt:
00000
00100
00010
01110
00000

wat is de verdeling dan in de volgende perioden. Na hoeveel perioden wordt het proces herhaald?

Game of life werkt als volgt:
We bekijken een rooster in het platte vlak gedurende een bepaalde tijd.
De coördinaten van een vakje geven we aan met (i,j) en de tijd met n.
De inhoud van dat vakje op tijdstip n geven we aan met P(i,j,n), en die variabele kan alleen de waarde 0 of 1 aannemen. (als de waarde 1 is zeggen we dat de lokatie (i, j) bezet is op tijd n, is de waarde 0 dan is de lokatie vrij).
Verder heb je de volgende overgangsregels :
  • Als een lokatie (i, j) bezet is op tijd n (dus P(i,j,n)=1 ) en twee of drie van de aangrenzende buren zijn ook bezet zijn, dan blijft de lokatie bezet (dus P(i,j,n+1)=1).
  • Als een lokatie (i, j) bezet is op tijd n (dus P(i,j,n)=1 ) en nul, één of vier of meer van de aangrenzende buren zijn ook bezet, dan komt de lokatie vrij (dus P(i,j,n+1)=0).
  • Als een lokatie (i, j) vrij is op tijd n (dus P(i,j,n)=0 ) en precies drie van de aangrenzende buren zijn bezet, dan wordt de lokatie bezet (dus P(i,j,n+1)=1).


9. Embedded systemen
a. Noem drie embedde systemen, die je veel in auto's tegenkomt.
b. Voordat je electronische kilometertellers voor de fiets had had je ook al mechanische kilometertellers.
Welke functionaliteit is aan de kilometertellers, waarin een embedded systeem zit, toegevoegd vergeleken met de mechanische kilometertellers?
c. Is er voor een electronische kilometerteller voor een fiets een grote geheugencapaciteit nodig. Hoe groot ongeveer?
d. Noem een electrisch apparaat waar geen embedded systeem in zit.


10. UML
a. Waar is UML de afkorting van.
b. Waarom en wanneer wordt er gebruik gemaakt van UML.
c. Noem vier soorten UML-diagrammen.
d. Wat wordt er met object-geöriënteerd bedoeld.
e. Uit welke onderdelen bestaat een klasse?
f. Wat is het verband en/of het verschil tussen een object en een klasse.


11. In deze opgave ga je het telefoneren (met een vaste telefoon) modelleren m.b.v. UML.

Als je iemand wilt bellen dan toets je eerst het nummer in.
Daarna druk je op de bel-toets, en dan wordt het nummer naar de telefooncentrale gestuurd.
De telefooncentrale probeert dan een verbinding te maken met het toestel van de gebelde persoon (of met een volgende telefooncentrale als het een interlokaal gesprek betreft, maar dat laten we hier buiten beschouwing).
De beller krijgt zolang de zogenaamde connect-toon te horen.
Als het een verkeerd nummer is dan wordt dat gemeld door de centrale. Als het een bestaand nummer is dan gaat de telefoon van de gebelde over, en ook de beller hoort de zogenaamde ring-toon.
Het kan ook zijn dat de gebelde persoon in gesprek is, dan hoort de beller de ingesprektoon.
Misschien wordt het telefoonnummer van de beller in de bellijst van de telefoon opgenomen, dat is afhankelijk van de mogelijkheden en de instellingen van de telefoon van de ontvanger.
Als de ontvanger de telefoon opneemt wordt in de centrale een verbinding gelegd, waardoor beide partijen met elkaar kunnen spreken. Er wordt ook in een database van de telefoonmaatschappij vastgelegd dat dit telefoontje gepleegd is, want er moet later wel voor betaald worden.
De verbinding wordt verbroken zodra de beller of de gebelde het telefoongesprek verbreekt (door bijvoorbeeld op de afsluittoets te drukken), en in de database van de telefoonmaatschappij wordt vastgelegd hoe lang het telefoontje geduurd heeft.
Als de ontvanger de telefoon niet binnen een bepaalde tijd opneemt wordt de verbinding verbroken (of de beller kan op de voice-mail inspreken, maar dat laten we buiten beschouwing).
a. Maak een use-case diagram bij dit probleem.
b. Maak het klassen-diagram bij dit probleem
c. Maak het sequentiediagram bij dit probleem; neem het scenario waarbij er een bestaand nummer wordt gekozen, en waarbij de ontvanger niet in gesprek is en de telefoon op tijd opneemt.
d. Maak het toestandsdiagram bij dit probleem


12. Ontwikkelmethoden.
a. Wat zijn sterke en zwakke punten van de waterval-methode?
b. Wat zijn sterke en zwakke punten van de cyclische methode?
c. Wat is een prototype?
d. Wat is het voordeel van het bouwen van een prototype?
e. Wat is een pilot?
f. Wat is de overeenkomst tussen de cyclische methode en de Deming-cirkel?


13. SDM
a. Noem de acht fasen van SDM, in de juiste volgorde.
b. Wat is het verschil tussen het functioneel ontwerp en het technisch ontwerp?
c. Welke twee soorten tests voert men uit in de Testfase?
d. Wat wordt bedoeld met conversie en waarom moet er aan de conversie veel aandacht geschonken worden?
e. Bij welke SDM-fase horen de volgende mijlpaalproducten?
  • het rapport Situatieanalyse
  • het rapport Acceptatietest
  • het rapport Periodieke beoordeling
  • het Systeemconcept
  • het rapport Technisch ontwerp
f. De fase Gebruik en beheer duurt meestal 5 à 6 jaar. Geef drie redenen waarom bedrijven daarna meestal een nieuwe ontwikkeling starten.


14. Transparantie
a. Weet je waar de volgende knoppen voor dienen:
b. Wat hebben de knoppen uit vraag a met transparantie te maken?
c. Wat gebeurt er met een programma waarvan de schermen niet voldoende transparant zijn?


15. DSDM
a. Op welke negen principes is DSDM gebaseerd?
b. Bij DSDM worden in het begin van het project de dingen die moeten gebeuren vastgesteld volgens het MoSCoW-principe.
Leg dat principe uit.
c. Welke vijf fasen heb je bij DSDM?
d. Wat wordt er bedoeld met tijdframes in DSDM, en hoe lang duren die gemiddeld?
e. Wat is de Paretoregel?